Oma’s Rouwboeket
Het was de begrafenis van mij oma. Ik was zes jaar oud en ik had geen idee wat ik daar te zoeken had, geen besef van wat er in de familie was gebeurt. In deze familie voel ik me niet thuis, de familie van mijn vader. M’n vader heb ik nooit echt goed kunnen leren kennen, hij was altijd weg van huis. Mijn vader heeft ook niet echt een goede band met zijn vader, maar met zijn moeder ook niet. Hun relatie was eigenlijk altijd heel erg statisch, in tegenstelling tot m’n band met mijn moeder. Hij had dat niet.
Ik wist haar echte naam niet, nog steeds weet ik haar naam niet. Het enige wat ik weet is dat ze zichzelf graag ‘Joepie’ liet noemen, alsof het een feestje was. Een bezoek aan haar was alles behalve een feestje. Je kwam binnen, je kreeg een koekje en een kop thee en je moest gaan zitten op haar plasticen bank. Joepie wist niks van entertainment, ze had geen televisie maar alleen een abonnement op de Libelle en de Margriet. Naast oudevrouwenbladen lezen kon je natuurlijk ook het stof op haar boekenplanken analyseren, ook een leuke bezigheid. De overige objecten die in haar huis stonden vertelden me helemaal niks over deze oude vrouw, wonend in een stoffige jaren ’50 flat in Zaandam.
Op haar begrafenis was ik gehesen in een driedelig apenpakje om me aan te sluiten bij de massa’s van jankende bejaarden. Ik stond rustig mijn appelsapje te slurpen door een rietje totdat er werd getrokken aan mijn arm door mijn vader. Hij nam me mee richting de kist waar ze in lag. Ik was helaas nog te klein om met mijn ogen de kist in te kijken maar ik kon het eigenlijk wel zelf voorspellen: er lag een zombie in deze houten constructie. M’n vader tilde me op en hij hield me stevig vast. Ik kon haar lijk zien, een beeld dat altijd bij me zal blijven. De visagist had duidelijk haar best niet gedaan, oma zag er niet uit. Haar mond stond open en het leek net alsof ze knipogend was gestorven. Nou had ik afscheid moeten nemen van een mens dat ik totaal niet kende maar het leek net alsof ik in een horror-film vastzat.
Bovenop haar kist stond een koperen vaas met een rouwboeket erin gepropt. Het boeket had een onverdraaglijke geur die ik voor altijd zal onthouden. Als ik ooit nog die geur zal tegenkomen, zal ik die direct koppelen aan de dood van m’n oma. Maar het was niet dat moment dat het boeket zo’n indruk op me maakte, het boeket ging mee naar huis als ‘aandenken’. Mijn vader had een hele goede plek uitgekozen: niet in de opslag in onze kelder maar op het kastje in de gang. Ik kon er niet omheen. Elke keer dat ik het huis binnenliep toen ik terug kwam van school werd ik geconfronteerd met de dood van m’n oma. Iedere keer dat ik uit bed kwam en de trap afliep, stootte ik tegen het rouwboeket van mijn oma aan. Het was niet alleen het zien van het boeket wat me confronteerde, het was voornamelijk de geur die erdoor werd verspreid in de gang van ons huis.
Op m’n achtjarige leeftijd gingen mijn ouders scheiden. M’n vader trok uit huis en hij nam het rouwboeket met zich mee. Hij wist zelf nog niet wat hij met het boeket ging doen: weggooien of meenemen naar zijn nieuwe huis. Pa was in 3 jaar tijd vijf keer verhuisd en toen hij eindelijk was gesetteld in zijn nieuwe woning in Rotterdam had hij een besluit genomen. Het rouwboeket was vanaf dat moment nergens te bekennen. Een afgesloten hoofdstuk maakt ruimte voor een nieuw begin, we kennen het allemaal. Maar ik vertrouw het hele zaakje niet. Ik weet bijna zeker dat hij geen afscheid heeft kunnen nemen van zijn moeder en simpelweg het boeket een plekje heeft gegeven in de berging. Maar goed, daar zal ik nooit achterkomen.